194-Geschiedenis van het Gebied Vinkhuizen

Vinkhuizen vormt samen met Paddepoel en Selwerd het stadsdeel noordwestelijk van de
Hondsrug, een hoge zandrug/uitloper van het Pleistocene Drents Plateau. De Hondsrug
werd aan de oostzijde geflankeerd door het stroomgebied van de Hunze en aan de westzijde
door het stroomgebied van de Drentse Aa. Door een laagte, de zgn. "Koningslaagte",
gelegen ten noorden van de Hondsrug stroomde de Hunze bij Harssensbos samen met de
bovenloop van de Drentse Aa. Deze rivier is waarschijnlijk in de 13e eeuw westwaarts
verlegd, heet nu het Reitdiep en mondde uit in de Lauwerszee bij Zoutkamp. Het stadsdeel
vormt naast een kruispunt van land- en waterwegen, ook het overgangsgebied tussen
zuidelijke veen- en noordelijke kleigebieden.
Na de laatste ijstijd, vanaf ca 12.000 jaar geleden steeg de zeewaterspiegel door het
afsmelten van o.a. de poolkappen. De dalen van de Hunze en de Drentse Aa werden
sindsdien opgevuld door veen- en kleipakketten. In tijden van verminderde
zeespiegelstijging werd het kleilandschap gekoloniseerd, voor het eerst rond 500 v. Chr.
Een tweede kolonisatie vond plaats rond 200 v. Chr. In eerste instantie werd gewoond op de
hoger gelegen oeverwallen van kleinere geulen, later werden deze woonplaatsen verhoogd
en ontstonden wierden.
In de 4e eeuw na Chr. werden vele van deze wierden verlaten als gevolg van een
hernieuwde zeespiegelstijging en ze raakten overslibd. Sindsdien ontstond in het zuidelijk
deel van het gebied veen, dat vanaf de 11e eeuw werd ontgonnen. De kleine veenterpjes die
daarop gelegen waren spoelden rond 1200 weg. Er werd een nieuw kleipakket afgezet, de
zogenaamde knipklei, waarna het gebied opnieuw werd ontgonnen, ditmaal vanaf wierden,
gelegen o.a. langs het riviertje de Hunsinge, ongeveer de huidige Zijlvesterweg. Uit die tijd
dateert de eerste verkaveling in een zogenaamd mozaïekpatroon, in de Late Middeleeuwen
wordt een meer langgerekt verkavelingspatroon toegepast bij het ontginnen van de lagere
delen. Dat zijn de polders als "De Jonge Held, De Oude Held" en "Westerstadshamrik".
De wijk Vinkhuizen is vernoemd naar een gehucht, westelijk van de gemeentegrens (1968)
gelegen. Dit gehucht bestond uit vier boerderijplaatsen met circa 40 inwoners. Twee van
deze boerderijen, in de 18e eeuw in het bezit van de bekende stad-Groningse doopsgezinde
familie Trip, stonden bekend als "het Grote Vinkhuis" (gesloopt in 1941) en "het kleine
Vinkhuis". Van deze boerderijplaatsen is er nog één over, gelegen aan de Diamantlaan
tussen Pyrietstraat en Boraxstraat, die bij de aanleg van de wijk in de periode 1963-1971
gespaard bleef en werd aangewezen als rijksmonument.
De aanzienlijke boerenplaats, Hoitum of Hoitumheerd, lag in het midden van de vorige
eeuw nabij de huidige Diamantlaan, tussen Kornalijnlaan en Barnsteenstraat. Op deze plaats
moet reeds in de 14e eeuw een stenen huis hebben gestaan. Tijdens het u
..................
Het gebied waarvan De Held III deel uitmaakt, kent een lange geschiedenis. Aan de noordrand van
het gebied bevinden zich archeologische sporen uit het begin van de jaartelling. Delen van het
ontwikkelingsgebied zullen ook in die tijd zijn gebruikt, maar de sporen daarvan ontbreken
vooralsnog en zijn ook niet aangetroffen in het verkennend archeologisch booronderzoek uit 2002
(CBB, Rapport integraal onderzoek De Held 3 te Groningen, januari 2002).
In de 10e
en 11e
eeuw bezitten de kloosters van Fulda en Werden (uit Duitsland) grote landgoederen in
o.a. de huidige provincie Groningen. Werden heeft diverse bezittingen verkregen in de omgeving, o.a.
ten westen van Groningen, in het huidige gebied van De Helden. In de verpachtingregisters wordt
deze streek omschreven als Lieuwerderwolde. Het gebied is in die tijd een moerassig veengebied, met
in het noorden invloed van zout water en in het zuiden (omgeving Peizerweg) levend hoogveen. Deze
typering van het milieu komt voort uit een analyse van de overblijfselen van mijten uit enkele
grondmonsters uit 11e
eeuwse waterputten, die in het gebied in 1995 zijn opgegraven.
Kort voor 1200 moet de streek zijn getroffen door een (of meer) zware overstroming(en). Oorzaak is
waarschijnlijk het afgraven, verbranden en ontwateren van het veen. Veen heeft de neiging in te
krimpen en te oxideren, zodat het maaiveld zakt. Deze milieuramp werkte een natuurramp in de hand:
het veen met de bewoningsplaatsen daarop wordt weggeslagen.
Rond 1200 worden op de inmiddels afgezette kleilaag nieuwe woonkernen gesticht (Hoog- en
Leegkerk; Zuid- en Noordlieuwerderwolde). Vanuit de oorspronkelijke loop van de Hunsinge wordt
het gebied van De Helden ingepolderd, later in de middeleeuwen ook vanuit een aantal gegraven
maren (sloten).
Van de structuur uit de 11e
eeuw resteert in het gebied niets; deze is weggespoeld, op een aantal
teruggevonden dichtgeslibde geulen na.
De bodemkundige kaart van de omgeving van Groningen laat zien dat Hoogkerk is gelegen op een
smalle zandrug. Deze rug ligt parallel aan de Hondsrug, waarop Groningen is gelegen. Ten westen
van de rug ligt het dal van de Hunsinge, zoals de oorspronkelijke voortzetting van het huidige
Peizerdiepje in de middeleeuwen werd genoemd.
Het dal tussen Hoogkerk en de Hondsrug is dat van de Drentse A en oorspronkelijk ook van het
Eelderdiep. Het dal is opgevuld met kleiafzettingen in het noorden en veen in het zuiden. In het
gebied worden de afzettingen die aan of dichtbij het oppervlak liggen omschreven als kleigronden
waarin zich in meer of mindere mate veen of veenresten bevinden. Van zuid naar noord is sprake van
een afname in het voorkomen van veen en een toename van kleiafzettingen. In de omgeving van
Leegkerk, op een diepte van circa 1 meter onder NAP bevindt zich kleiig veen, dat overgaat in een
zogenaamde vegetatiehorizont of -niveau. Dit is een niveau waarop zich in het verleden, gedurende
langere tijd vegetatie heeft ontwikkeld. Later is zo'n 'laagje' overspoeld geraakt met klei. Het wordt
gezien als een fase van stilstand in de afzetting van klei vanuit de omgeving van de Waddenzee. Dit
vegetatieniveau dateert van rond 500 voor Christus. Hierop bevindt zich een aantal kleiafzettingen en
lokaal nog een tussen kleilagen gelegen tweede vegetatiehorizont uit circa 285 na Christus. De
zandige kleilagen bijna op maaiveldhoogte zijn veel minder oud.

= = = =
Oorspronkelijk vormde het met de dorpen
Leegkerk en Dorkwerd en de buurtschappen Kostverloren en
Vinkhuizen een zelfstandige gemeente. Deze
werd in het noorden en westen begrensd door de gemeente
Aduard, in het oosten door de gemeenten Adorp, Noorddijk
en Groningen en in het zuiden door de provincie Drente. De
oppervlakte bedroeg 2075 hectare.
In 1969 verloor de gemeente Hoogkerk haar zelfstandigheid
en werd haar grondgebied bij dat van de gemeente Groningen
gevoegd.
Hoogkerk is gelegen op een zandrug die een uitloper vormt
van de Hondsrug. Aan de iets hogere ligging dankt het dorp
ook zijn naam. Omstreeks 1200 werd een kerk gebouwd op de
plek van de huidige Hervormde kerk. De oudste bebouwing
stond langs het huidige Hoendiep en de haaks daarop
staande Kerklaan (nu Kerkstraat).
Veeteelt vormde de voornaamste bron van bestaan. Mede door
de ligging aan de handelsroute Groningen-Friesland
ontwikkelde zich daarnaast enige kleinschalige nijverheid.
De gunstige ligging op het knooppunt van land- en
waterwegen (Hoendiep, Aduarderdiep, Peizerdiep) en de
aanwezigheid van de spoorlijn en een station bij Vierverlaten vormden de belangrijkste factoren bij de
industriële ontwikkeling aan het einde van de negentiende
eeuw. De suikerindustrie (CSM), de strokartonindustrie (De
Halm) en de teerindustrie (Smid en Hollander) waren en
zijn (beeld)bepalend in de ontwikkeling van Hoogkerk.
In 1850 telde de gemeente Hoogkerk zo'n 1000 inwoners, die
hoofdzakelijk in de landbouw werkzaam waren. In 1947 was
dit aantal gegroeid tot ruim 4500, van wie 858 werkzaam
waren in de industrie, dat wil zeggen 47% van de beroepsbevolking. Van de ruim 8000 inwoners van het dorp Hoogkerk
in 1988 waren meer dan 2000 werkzaam in de industrie,
bijna 60% van de beroepsbevolking

..............................
De vroegste ontwikkeling van Hoogkerk vond plaats op een
zuidoost-noordwest lopende zandrug, die een uitloper vormt
van de Hondsrug. Op de vlakke delen hiervan en de lager
gelegen delen treft men klei en klei op veen aan.
In de middeleeuwen was er geen sprake van een landelijke
of plaatselijke overheid. Er was geen landsheer, graaf of
hertog zoals de gewesten in het zuiden van het land die
hadden. Het enige gezag werd in feite gevormd door de
kerk, die territoriaal was opgedeeld in parochies of
kerspelen.
Er waren slechts twee zaken die gemeenschappelijk
behartigd werden. De rechtspraak werd door de boeren zelf
gedaan, de beheersing van zee- en binnenwateren was in
handen van het klooster te Aduard, dat al in 1192 werd
gesticht. Veel cultuur-technische werken (waterwegen,
dijken, etc.) werden op initiatief van dit klooster
uitgevoerd.
Tot circa 1700 was er regelmatig sprake van overstromingen. Dit werd zowel veroorzaakt door het Reitdiep,
dat in open verbinding stond met de zee, als door de
afwatering van de hoge Drentse gronden via het Peizerdiep
en het Eelderdiep.
Het Eelderdiep, dat oorspronkelijk door Hoogkerk richting
Reitdiep stroomde, werd verbonden met het Peizerdiep.
Samen vormen deze het huidige Koningsdiep.
Oorspronkelijk had het Peizerdiep drie uitmondingen. Eén
hiervan werd rond 1400 door Aduarder monniken verbreed en
gekanaliseerd.
Hierdoor ontstond het Aduarderdiep.
De voornaamste wegen waren de weg van Groningen naar
Friesland langs het huidige Hoendiep en de huidige
Kerkstraat en Zuiderweg. Op het kruispunt hiervan vond ook
de eerste bebouwing van het dorp Hoogkerk plaats. Deze had
het karakter van een lintbebouwing, die zich voornamelijk
in noordelijke en oostelijke richting uitstrekte.
Iets naar het noorden liep een tweede oost-west verbinding, de Leegeweg en de weg vanaf de Kerklaan in
westelijke richting. Aan deze laatste lag een tweede
dorpje, Leegkerk. Iets ten westen van deze nederzetting
liep in noordoostelijke richting de Zijlvesterweg naar een
derde kern, Dorkwerd. Langs deze onverharde wegen en langs
het Aduarderdiep bevonden zich verspreide boerderijen.
Rond 1576 was ten behoeve van militaire doeleinden een
vaarweg van Groningen naar Friesland gegraven. Grote

gegraven Hoendiep, dat in de zeventiende eeuw in fasen tot
stand kwam. Omdat dit kanaal de wateren van verschillende
zijlvesten (waterschappen) kruiste, dienden meerdere
verlaten (sluizen) gebouwd te worden, teneinde de
verschillende waterhuishoudingen gescheiden te houden.
Op de plek waar het Koningsdiep uitmondt in het Hoendiep
werd het Pannekoeksverlaat gebouwd en aan het begin van
het Aduarderdiep het Kinderverlaat. Beide bestonden uit
twee sluizen of verlaten. Het buurtschap dat op deze plek
ontstond, kreeg dan ook de toepasselijke naam Vierverlaten.
Behalve voor de scheepvaart was het Hoendiep ook van groot
belang voor de afwatering van de lage landen rond
Hoogkerk. In 1659 werd langs het kanaal een trekweg
aangelegd van puin.
In 1789 werd de gemeente Aduard gevormd, die bestond uit
Aduard zelf, Hoogkerk, Leegkerk en Dorkwerd. Hiermee kwam
formeel een eind aan het oude, typisch noord-Nederlandse
stelsel van grietenijen, waarin de grietman de centrale
figuur was. Oorspronkelijk was deze alleen belast met de
rechtspraak, maar in de loop van de tijd was het ambt meer
omvattend geworden.
In 1811 werd door de Fransen de gemeentelijke indeling
gewijzigd en werd de gemeente Hoogkerk gevo

194-Geschiedenis van het Gebied Vinkhuizen
Halverwege de negentiende eeuw was de gemeente Hoogkerk
een typische plattelandsgemeente. Het dorp Hoogkerk was
ontstaan op een zandrug. Leegkerk en Dorkwerd waren
terpdorpen in een lager gelegen kleigebied dat werd
drooggehouden met behulp van molens. Een kadastrale kaart
uit 1821 laat een blokverkaveling zien.
Het gebied werd doorsneden door een uitgebreid stelsel van
waterwegen. De verbindingen over land waren voornamelijk
onverharde 'kleiwegen'. De trekweg langs het Hoendiep was
al langer verhard met puin en in 1842 was de Rijksstraatweg van Groningen naar Friesland aangelegd, met een
wegdek van klinkers.
Rond 1850 telde het dorp Hoogkerk zo'n 400 inwoners,
Leegkerk en Dorkwerd elk ongeveer 300. Bijna allemaal
vonden zij hun bestaan in de landbouw. Het waren voornamelijk 'koemelkers': veehouders die zelf de melk van hun
(geringe aantal) koeien verhandelden, met name in de stad
Groningen.
Grotendeels ten zuiden van het Hoendiep bevond zich
ongeveer 350 hectare bouwland, waarop haver, bonen, gerst,
rogge, tarwe, koolzaad, erwten en aardappelen werden
verbouwd.
Mede door de aanleg van de verschillende infrastructurele
werken in de voorafgaande periode was enige kleinschalige
bedrijvigheid ontstaan. Rond 1850 was er sprake van twee
kalkovens, een pel- en roggemolen, twee smederijen en een
zeepziederij. Deze laatste was gelegen achter de aloude
"Elmersmaborg", in het centrum van het dorp aan d

Posted on July 23, 2021 12:16 PM by ahospers ahospers

Comments

No comments yet.

Add a Comment

Sign In or Sign Up to add comments